vrijdag 7 november 2014

Castraat

Ik dacht opeens: hoe zou het zijn voor een jongen in vroeger eeuwen die vanwege zijn mooie zangstem een castraat moest worden? En hoe zou hij net op tijd op andere gedachten kunnen worden gebracht?
‘Het is zingen of liefhebben. Wat wil je?’
Het mes in de hand van mijn leermeester weerkaatste flikkerend het okergele zonlicht. Een scalpel, speciaal gefabriceerd om nauwkeurig elk soort weefsel te kunnen doorklieven, van zacht lillend vlees tot taaiharde pezen, en alles daartussen. Een heftige rilling trok door mijn lichaam. Alsof ik de vlijmscherpe pijn al gewaar werd.
Maar het verlangen om Caffarelli, Farinelli of Crescentini ooit te kunnen overtreffen, was heftiger. Dit was mijn kans om voor eeuwig in de Sixtijnse kapel te zingen met een hoogte die zelfs de grootste vrouwelijke sopranen nooit zouden bereiken.
‘Jij hebt de fijnste, zuiverste stem die ik ooit gehoord heb’, fluisterde mijn leermeester met wazige ogen. ‘Vreemdsoortig, geslachtloos, bovenmenselijk.’
Zijn stem werd angstig.
‘Nog even en je wordt beslopen door de demonen des wasdoms, die je strottenhoofd oprekken tot een groot, massief orgaan waar geen lichtheid meer kan wonen.’
In zijn andere hand bungelde de injectienaald. Een trage druppel gleed langs het metaal omlaag.
Wat als ik nu instemde? Ik voorvoelde het bloedige, zachte glijden van het mes door de huid van het scrotum, het naar buiten brengen van de teelballen, het doorsnijden en dichtbranden van de zaadleiders. Het afscheiden van de bijballen, het dichtschroeien van de aderen en slagaderen. De weerzinwekkende slachting van mannelijkheid. Wie kon dat ondergaan, zelfs wanneer hij verdoofd was?
De keerzijde: het liefhebben dat er niet meer zou zijn. Nooit meer een verlangen naar een vrouw; nooit opwinding, lust. Alleen verrukking en vervoering voor de kunst. De schoonheid van huid slechts ervaren als kunstig gebeeldhouwd marmer. En niet als het begin van een stuwende kracht in aderen en romp. Nooit de intense bevrediging na een storm van liefde.
Hier lag ik, voor mijn meester, die me altijd zo vertrouwd was geweest, maar die ik nu zag als een wreed heerser over het leven van anderen. Hoe kon ik in godsnaam kiezen?
‘Zeg me meester, hoe kan ik kiezen!?’
Hij lachte, kneep zijn ogen tot spleetjes.
‘De keuze is simpel’, zei hij. ‘Wie wil er nou niet de beste, mooiste en zuiverste castraat van het universum worden?’
Ja, wie wilde dat niet? Hier lag ik, als een lam ter slachting. Nog even en het mes maakte een wonderbaarlijk nieuw mens van me.
Nu draaide ik mijn hoofd naar rechts en zag onverwachts tussen de meester en de stoel door het portret van een jonge godin aan de muur in het belendende vertrek. Dit portret had ik nog niet eerder gezien. Ik knipperde met mijn ogen. Het was alsof er een troostende glimlach om de lippen van het meisje speelde. En of er pure lust uit haar stroomde, regelrecht naar mij toe, hier op deze tafel. Het kloppen in mijn binnenste werd bonzen en bloed vulde mijn geslacht.
Nu wist ik het.
Ik veerde op en duwde mijn leermeester opzij. Hij wankelde, het mes kletterde op de vloer. Ik sprong van de tafel en rende naar het portret. Bevrijd van mijn twijfel.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten